Zonnige landen kunnen het voortouw nemen

Nederland kan helpen met investeringen in ontwikkelingslanden met een zonnig klimaat.

Klimaatverandering valt niet meer te ontkennen. Het ene na het andere warmterecord sneuvelt, tot genoegen van de meeste Nederlanders, behalve de liefhebbers van de Elfstedentocht. En zeker niet tot genoegen van de bewoners van Singapore die lijden onder smog van de bosbranden in Indonesië. Of de boeren in Pakistan die wegens droogte nu al moeten wegtrekken. En dit is nog maar het begin.

Alle regeringen zijn het er over eens dat de gemiddelde temperatuur op aarde niet sterker mag stijgen dan twee graden boven het pre-industriële niveau,  want bij een sterkere stijging zullen de rampen niet meer te overzien zijn. Het doel van de opeenvolgende klimaatconferenties is om een internationaal verdrag te sluiten waarin de landen zichzelf en elkaar verplichten om de uitstoot van broeikasgassen zodanig te reduceren dat de tweegradendoelstelling gehaald wordt. De klimaatconferentie COP21 die van 30 november tot 11 december in Parijs wordt gehouden moet tot zo’n verdrag leiden.

De aanzet is veelbelovend. Vrijwel alle landen (of groepen, de EU acteert hier als één land) hebben zoals eerder was afgesproken hun broeikasgasreductieplannen voor de periode tot 2030 ingediend. Dit hebben zij gedaan met een zogenaamde  “Intended Nationally Determined Contribution”, INDC.

Laten we optimistisch zijn, en aannemen dat (1) alle INDC’s in de periode 2015-2030 volgens plan worden uitgevoerd, en (2) de CO2-uitstoot na 2030 in een nog hoger tempo wordt verminderd. Op grond van de bestaande, steeds verfijndere klimaatmodellen kan dan berekend worden hoe groot de uiteindelijke temperatuurstijging op aarde zal zijn. Het verbijsterende resultaat is dan 2,7 tot 3 graden, veel meer dan de vereiste 2 graden.  De regenwouden van Brazilië zullen dan in een niet te blussen reeks van branden verloren gaan en veranderen in een woestijn, met een  definitieve  teloorgang van plantensoorten  en diersoorten  op een rampzalige schaal, aldus Mark Lynas in zijn boek “Zes Graden”.

Klimaatverandering valt niet meer te ontkennen. Het ene na het andere warmterecord sneuvelt, tot genoegen van de meeste Nederlanders, behalve de liefhebbers van de Elfstedentocht. En zeker niet tot genoegen van de bewoners van Singapore die lijden onder smog van de bosbranden in Indonesië. Of de boeren in Pakistan die wegens droogte nu al moeten wegtrekken. En dit is nog maar het begin.

Alle regeringen zijn het er over eens dat de gemiddelde temperatuur op aarde niet sterker mag stijgen dan twee graden boven het pre-industriële niveau,  want bij een sterkere stijging zullen de rampen niet meer te overzien zijn. Het doel van de opeenvolgende klimaatconferenties is om een internationaal verdrag te sluiten waarin de landen zichzelf en elkaar verplichten om de uitstoot van broeikasgassen zodanig

Met deze constatering  moet het voor iedereen die een leefbare wereld wil nalaten aan zijn/haar kinderen, dus voor ieder redelijk mens, evident zijn dat de reductie van de CO2-uitstoot in de periode tot 2030 veel groter moet worden dan de plannen die in de INDC’s zijn opgesomd.

Wat kunnen wij, Nederlanders, doen? Veel meer dan alleen maar ons eigen aandeel in de Europese INDC verhogen. Onze economie verwerkt en verbruikt energie, mineralen en agrarische producten uit de hele wereld, en hiermee creëren we welvaart voor ons zelf.   Onze verantwoordelijkheid reikt daarom veel verder dan ons eigen grondgebied. Wij moeten een bijdrage leveren aan de wereldwijde transitie van een koolstof-economie naar een duurzame, groene economie, die minstens  evenredig is aan onze economische omvang. Wij moeten dus acteren op een veel groter terrein dan alleen maar ons eigen landje en ons eigen stukje Noordzee. Nederland heeft daarom de morele plicht om de INDC van één of meerdere snelgroeiende ontwikkelingslanden ambitieuzer te maken.

Het toeval wil, dat vrijwel alle snel groeiende landen gezegend zijn met een zonnig klimaat, en dat er nu goede, betaalbare  technologieën beschikbaar zijn waarmee je de zonne-energie kunt oogsten. Dat zijn fotovoltaïsche energie (PV, de technologie van de zonnepanelen) en Concentrating Solar Power (CSP, de technologie van de zonnespiegelcentrales). Zonnepanelen zijn het goedkoopst, en leveren in Noord-Afrika elektriciteit voor slechts 6 dollarcent per kilowattuur, maar CSP heeft weer twee voordelen boven PV, want warmte kun je opslaan. Een zonnespiegelcentrale met warmteopslag kan dus ook na zonsondergang elektriciteit produceren. Daarnaast draagt de bouw van een zonnespiegelcentrale sterker bij aan de lokale economie dan het bedekken van een veld met zonnepanelen.

De opgave is om van nu af aan in zonnige, snel groeiende landen geen  kolencentrales, gascentrales of dieselgeneratoren meer te bouwen, maar de nieuwe stroomopwekking uitsluitend met PV, CSP, en wind uit te voeren, aangevuld met andere duurzame energiebronnen, indien

beschikbaar. Hierbij hebben deze landen de eerste jaren hulp nodig, technisch en organisatorisch, maar ook financieel. In de meeste zonnige landen  wordt momenteel elektriciteit opgewekt in centrales die draaien op goedkoop aardgas. Zonnecentrales en windparken kunnen hier nu nog niet tegen concurreren. Zij zullen alleen gebouwd worden als de onrendabele top in de productie wordt aangevuld met een subsidie naar voorbeeld van het Nederlandse SDE+ systeem. Vanuit het standpunt van de Nederlandse belastingbetaler of stroomconsument is zo’n investering gunstig; bij een Tunesische zonnecentrale bijvoorbeeld is de opbrengst aan CO2-besparing per subsidie-euro veel hoger dan de opbrengst van een windpark op de Noordzee of een PV-veld in een Nederlands weiland.

Een van de hete hangijzers op COP21 is de hoogte van het bedrag dat rijke landen gaan betalen voor dit soort van investeringen in ontwikkelingslanden, en welke betalingen mogen meetellen. Het is evident dat een Nederlandse subsidiëring van zonnecentrales in landen als Marokko, Egypte, Jordanië, India, Mexico, enz.  mee zal mogen tellen.

Er is een  argument om juist Tunesië te kiezen als speerpunt voor een Nederlands mondiaal klimaatbeleid. Tunesië is bezig om als enig Arabisch land op succesvolle wijze een democratie op te bouwen en is hiervoor beloond met de Nobelprijs voor de vrede. Dit land verdient onze steun bij de opbouw van een geciviliseerde, welvarende samenleving. Met de bouw van zonnecentrales vergroten we de werkgelegenheid aldaar en bieden we een moreel tegenwicht tegen het islamisme. Een positief antwoord op de ideologie van de radicale islam is juist nu meer dan geboden.

Het Nederlandse bedrijfsleven heeft de kennis, de expertise en de financiële slagkracht  om de elektriciteitsvoorziening in een zonnig land (zoals Tunesië ) in 15 jaar tijd vrijwel volledig duurzaam te maken.